Spierballenklus
Onder de motorkap verwacht je misschien een prehistorisch motorblok, maar in werkelijkheid ligt er een moderne turbodiesel met variabele geometrie in het vooronder. Dat hij klinkt alsof hij al sinds de jaren veertig wordt gebruikt, heeft meer te maken met de isolatie - dat wil zeggen: het gebrek eraan - dan met de motor zelf. Het vermogen van 122pk en, belangrijker bij een dergelijke auto, trekkracht van 360nm, zijn geen beroerde waarden. Van een auto met het gewicht van een volwassen vrouwtjesolifant en de stroomlijn van een IKEA-vestiging kun je echter geen rappe prestaties verwachten. Om van A naar B te rijden voldoet de motor redelijk, voor wedstrijdjes bij verkeerslichten zijn er geschiktere auto's te vinden.
Of, om het sterker uit te drukken: voor rijden op asfalt in het algemeen is dit misschien wel de minst geschikte auto. De Defender is een echte terreinwagen en dat blijkt uit alles, wanneer je ermee over de weg rijdt. Oordopjes zijn geen slecht idee, want niet alleen de motor is luid, ook de terreinbanden laten duidelijk van zich horen. Op de snelweg lijkt het beter te gaan, al is dat voornamelijk omdat de windruis de andere geluiden dan overstemt. Maar het moet gezegd worden: dankzij de lange zesde versnelling is de motor ook daadwerkelijk redelijk stil bij constante snelwegsnelheden. Die zes is trouwens een heuse overdrive, want de topsnelheid, een bescheiden 132km/h, is ook te behalen in de vijfde versnelling.
Schakelen is in de Defender een spierballenklus. De pook heeft het formaat van een honkbalknuppel en laat zich met veel weerstand in de versnellingen leggen. Het koppelingspedaal geeft je het gevoel dat hij helemaal niet ingedrukt wil worden. Zelfs gasgeven kost bijzonder veel kracht. Sturen gaat dan weer heel licht, alsof het stuur nergens mee verbonden is. De middenstand is zo vaag dat je het stuur gerust een kwartslag kunt draaien zonder dat de auto daardoor van richting verandert. Vanwege het hoge zwaartepunt is het bochtengedrag ook niet om over naar huis te schrijven. Toch ligt hij - waarschijnlijk vanwege het hoge gewicht - redelijk stabiel op de weg, al blijft het geen bochtenridder.
In het terrein valt echter alles op zijn plaats. De rumoerige terreinbanden blijken dan veel grip te bieden, het vage stuurgevoel voorkomt dat het stuur nerveus heen en weer gaat wanneer je over hobbelige paden rijdt en dankzij de zware bediening heb je veel feeling met de auto. Erg prettig is de korte eerste versnelling. Vooral bedoeld om goed te kunnen 'kruipen' wanneer je een zware aanhanger trekt, maar ook in het terrein komt hij van pas: dankzij de korte één kun je langzaam rijden zonder slippende koppeling. Rijd je heel traag, dan kun je de lage gearing inschakelen, waarmee je zes versnellingen ónder de één hebt. Zo is het mogelijk om met zeer lage snelheid toch veel kracht op de wielen over te brengen.
Met de pook voor lage gearing is ook het differentieel te locken. Dit biedt uitkomst wanneer het ene wiel veel grip heeft en het andere weinig, want hiermee voorkom je dat het wiel zonder grip doelloos ronddraait, terwijl de aandrijving beter naar het wiel mét grip kan worden overgebracht. Op het asfalt ergerden we ons aan de wat stuiterige en oncomfortabele wielophanging, maar ook die bewijst zijn nut in het terrein. Net als de plaatsing van de motor. Die hangt namelijk helemaal bovenin de motorruimte. Niet bepaald ideaal voor de wegligging - want hoe hoger de motor, hoe meer de auto om zijn as 'rolt' - maar wel zo handig als je een beekje oversteekt: dankzij die hoge motor rijdt hij door water van een halve meter diep.